Mijn vader is in de oorlog ondergedoken, om te ontkomen aan de oproep tot tewerkstelling in Duitsland. Gedurende een aantal jaren ‘woonde’ hij op een zolderkamertje boven het café van zijn tante, in een dorpje op het Groningse platteland. Overdag kon hij af en toe naar beneden, maar voor het merendeel van de tijd moest hij zich angstvallig schuilhouden. Toen de oorlog voorbij was, had hij angst voor kleine ruimtes, en dat is altijd zo gebleven. Een lift bijv., daar kreeg je hem niet in. En hoewel er, in mijn herinnering, niet openlijk werd gesproken over ‘de dood’, was hij over één ding heel stellig: hij wilde niet begraven worden. Dat boezemde hem enorme angst in. Cremeren voelde, gek genoeg vond ik altijd, voor hem anders, dat wilde hij.
Mijn moeder vond dat lastig; opgegroeid met de traditie van begraven. Maar op een kleine begraafplaats in Drenthe, dichtbij hun trouwlocatie en middenin het bos, waar konijnen op de graven tikkertje spelen, vonden zij een compromis. Hier wil ik, zo gaf mij vader aan, wel begraven worden, ná de crematie. Zo geschiedde, en toen mijn moeder jaren later overleed, is zij bij hem gekomen.
Ik ga niet zo vaak naar het graf van mijn ouders, maar als ik er ben, doet het me toch iets. Vertel ik mijn zoon over opa, die hij nooit heeft gekend, lachen we om de grappen en grollen van oma, en schrobt hij even de steen, zodat hun namen weer glanzend voortleven.
Voor de een is het troostend naar een graf te kunnen gaan, een ander past het de as te verstrooien op een memorabele plek, mee te dragen in een sieraad of als grond rond een herinneringsboom te planten.
‘Bij een afscheid vier je de liefde’ – en daar horen ook keuzes voor en na de uitvaart bij. Er is heel veel mogelijk en ik denk daarin graag met jullie mee.